Spectroscopie
Bepaling van de golflengte van de spectraallijnen in het
emissiespectrum van een natriumlamp
TN1405-P: Inleidend Natuurkundig Practicum
Giovanni Ferro & Frank van Pelt
Delft University of Technology
Spectroscopie
Bepaling van de golflengte van de spectraallijnen
in het emissiespectrum van een natriumlamp
door
Giovanni Ferro & Frank van Pelt
Naam Student Studentnummer
Giovanni Ferro 5617510
Frank van Pelt 5648378
Instructeur: C.F.J.pols
Instituut: Technische Universiteit Delft
Plaats: Technische Natuurwetenschappen, Delft
Projectduur: December, 2022 - December, 2022
Omslagfoto: Spectral Lines + https://www.deviantart.com/tpenguinltg/art/Spectral-Lines-633755333
Abstract
In dit onderzoek is de golflengte bepaald behorend bij de spectraallijnen in het spectrum van een na-
trium lamp met behulp van een monochromator opstelling. Deze experimentele opstelling bestond
uit een natrium lamp, een regelbare dunne spleet, een convergerende lens, een reflecterende diffrac-
tierooster op een analoge gradenboog, een tweede lens voor het focussen van de spectraallijnen en
een scherm om de spectraallijnen op waar te nemen. Uit de resultaten van dit onderzoek blijkt dat de
meest heldere, de gele, spectraallijn correspondeert met een golflengte van (591±5) nm. Deze waarde
is niet strijdig met de theoretische waarde van (589.3 ± 0.3) nm. De overige spectraallijnen waren niet
helder genoeg om waar te nemen. Met een digitale camera is een splitsing van (0.56 ± 0.5) nm van
de gele spectraallijn waargenomen. Bij een vervolgonderzoek worden de volgende aanbevelingen
gedaan: het gebruik van een digitale gradenboog, of een spectrometer, een hoge-resolutie diffrac-
tierooster en een lichtbron met een hogere intensiteit.
i
Inhoudsopgave
Abstract i
1 Inleiding 1
2 Experimentele methode 2
2.1 Meetopstelling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2
2.2 Meetmethode . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3
2.2.1 Splitsing spectraallijnen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3
2.2.2 Oplossend vermogen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4
3 Resultaten 5
3.1 Golflengten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5
3.2 Splitsing en oplossend vermogen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6
4 Discussie 7
5 Conclusie 8
Referenties 9
A Overige formules en onzekerheidsanalyse 10
B Python code 11
ii
1
Inleiding
Spectraallijnen zijn specifieke golflengtes van fotonen die worden geabsorbeerd of uitgezonden door
atomen of moleculen en kunnen waardevolle informatie geven over de fysische en chemische eigen-
schappen van bijvoorbeeld een gas. Natriumlampen zijn veelgebruikt op verschillende gebieden door
hun relatief hoge efficiëntie. Denk hierbij aan straatverlichting of de lampen in een broeikas. Ze stralen
een overduidelijk geel licht uit dat kenmerkend is voor de spectraallijnen van natrium atomen.
Het doel van het hier beschreven experiment is het bepalen van de golflengte van het gele licht van de
natriumlamp. Hiervoor is er gebruik gemaakt van een zogeheten monochromator opstelling bestaande
uit: een natrium lamp, een regelbare dunne spleet, een lens om het licht te collimeren, een reflecterend
diffractierooster en een tweede lens gevolgd door een scherm voor het observeren van de spectraallij-
nen.
Het bepalen van golflengten behorend bij de spectraallijnen is echter niet altijd eenvoudig, en verschil-
lende factoren kunnen de nauwkeurigheid van de metingen beïnvloeden. In dit experiment is er gebruik
gemaakt van een reflecterend diffractierooster om het licht te scheiden in verschillende golflengten, en
een paar lenzen om het licht the collimeren, en te focussen op een scherm. Deze experimentele op-
stelling wordt ook wel een monochromator opstelling genoemd.
In de volgende hoofdstukken zullen de details van de gebruikte experimentele opstelling en methode
worden besproken en de gevonden resultaten gepresenteerd en vergeleken met de theoretische waar-
den. Daarnaast zullen ook mogelijke oorzaken worden besproken die bijdragen aan de discrepanties
tussen de experimentele en theoretische waarde voor de golflengten, en mogelijke manieren om de
nauwkeurigheid van de metingen in een toekomstig vervolgonderzoek te verhogen.
Wanneer bij een vervolgonderzoek het volledige emissiespectra van natrium wordt bepaald, heeft het
onderzoek de potentiële toepassingen binnen gebieden zoals spectroscopie en analytische chemie.
Zo kunnen de spectraallijnen in spectroscopie gebruikt worden voor het identificeren en karakteriseren
van verschillende materialen.
1
2
Experimentele methode
Dit hoofdstuk zal de gebruikte opstelling, meetmethode en de dataverwerking besproken worden.
2.1. Meetopstelling
Voor het bepalen van de golflengte behorend bij de verschillende orde spectraallijnen is er gebruik
gemaakt van de opstelling weergegeven in figuur 2.1.
Figuur 2.1: Schematische weergaven van de gebruikte opstelling voor het bepalen van de golflengte van de spectraallijnen in
het spectrum van een natrium lamp. [1]
Deze opstelling wordt ook wel een monochromator-opstelling genoemd en is als volgt opgezet: Een
natrium lamp zendt licht uit, en is voor een dunne spleet gezet, gevolgd door een convergerende lens
welke zorgt voor een gecollimeerde, parallele lichtbundel. Dit is gedaan door de lens te plaatsen op een
afstand van de spleet te plaatsen overeenkomstig met de brandpuntsafstand f1 van de lens; 100 mm.
Door vervolgens de projectie van het beeld afkomstig uit de spleet op een grote afstand te observeren,
is de lens nog nauwkeuriger gepositioneerd op basis van de scherpte van het waargenomen beeld.
Vervolgens is het reflecterende diffractierooster van 600 lijnen per mm op de gradenboog op een niet te
grote afstand, maar ook niet te kleine afstand van de lens geplaatst. Het diffractierooster zorgt ervoor
dat het licht onder verschillende hoeken wordt gebroken, afhankelijk van de golflengte. Door gebruik
te maken van een tweede lens met een brandpuntsafstand f2 van 200 mm is het mogelijk om deze
lijnen te focussen in een enkel punt. Dit zorgt ervoor dat het spectrum gemakkelijk waarneembaar is
op het scherm, met verschillende golflengte waarneembaar bij verschillende hoeken. Het scherm met
daarop het waar te nemen spectrum is in het brandpunt van de scherpstellende lens geplaatst, zijnde
200 mm.
2
2.2. Meetmethode 3
In deze opstelling is α de hoek behorende tot de 0de-orde, en φ het verschil in hoek tussen een
bepaalde traliestand en α. De uitgaande hoek kan vervolgens berekend worden als u = α − φ, en
de invallende hoek als i = α + φ. Vervolgens noemen we N het aantal tralielijnen van het tralie per
meter (bij deze opstelling is een tralie van N = 600 lijnen per mm gebruikt) en m de orde behorende
tot de huidige traliestand.
2.2. Meetmethode
Om de gradenboog af te stellen is eerst m.b.v. autocollimatie de hoek waarbij |u − i| = 0 afgesteld op 0
graden. Hiertoe is het tralie zo gedraaid dat het beeld (de spectraallijnen) precies op de lichtbron vallen
(de natriumlamp). Vervolgens is deze stand van het tralie op 0 graden afgesteld; dit vereenvoudigt het
aflezen en dataverwerken later.
Vervolgens is de hoek van de 0de-orde, α bepaald. Dit is de traliestand waarbij u = i = α (karakteristiek
van de 0de-orde; tralie functioneert als spiegel). Om voor consistentie tijdens het aflezen te zorgen is
een bepaald punt op het afbeeld-scherm gekozen waar de spectraallijnen op gedraaid worden. Waar dit
punt gekozen wordt maakt niet uit, aangezien verschillen hierin later worden opgeheven. De bepaalde
hoek- en α waardes zijn hierdoor echter niet reproduceerbaar. Het tralie is vervolgens zo gedraaid dat
de spectraallijnen op dit punt afgebeeld worden. Vervolgens kan α afgelezen worden.
Hierna zijn de hoeken behorend tot de overige ordes bepaald, door het tralie telkens zo te draaien
dat de spectraallijnen van de nde-orde afgebeeld worden op het eerder aangewezen punt. Er dienen
zoveel mogelijk ordes als mogelijk gemeten worden; voor de hogere ordes is de spleet groter gemaakt
om zo meer licht binnen te laten en de spectraallijnen beter zichtbaar te maken. De afbeelding wordt
hierdoor echter ook groter, dus de afleesonzekerheid is ook groter.
Door gebruik te maken van de tralievergelijking [1]
2 cos(α) sin(φ) = −λmN (2.1)
waar λ de golflengte van het licht in meter is, kan een vergelijking worden geschreven voor de golflengte
λ bij een specifieke orde:
2
λ=− cos(α) sin(φ). (2.2)
mN
Dit geeft verschillende λ voor verschillende m. Hieruit kan, met behulp van de onzekerheid in λ, een
gewogen gemiddelde berekend worden, wat de uiteindelijke waarde voor λ geeft. Deze kan vergeleken
worden met de literatuurwaarde (zie tabel 3.2).
2.2.1. Splitsing spectraallijnen
Met behulp van een camera (de CS165CU van Thorlabs) is ook splitsing van spectraallijnen waargenomen,
afkomstig van het verschil van spin in elektronen; de ene spinrichting heeft iets meer energie dan de
andere. Deze splitsing is echter niet met het blote oog waar te nemen, maar wel met een camera.
Het verschil in golflengte tussen deze twee energieniveaus kan berekend worden met de volgende
vergelijkingen, waar n het aantal pixels tussen de twee spectraallijnen op de camera is, r = 3.45µm
de afstand tussen twee pixels op de camerasensor en ∆λ het verschil in golflengte tussen de twee
spectraallijnen: [1]
nr
∆θ = arcsin( ), (2.3)
f2
cos(α − φ)
∆λ = ∆θ. (2.4)
mN
2.2. Meetmethode 4
2.2.2. Oplossend vermogen
De splitsing van de spectraallijnen geeft een praktische schatting van het oplossend vermogen van het
tralie. De resolutie kan berekend worden met
λ
R= (2.5)
∆λ
waar ∆λ het verschil in golflengte van de twee spin spectraallijnen is, berekend met vergelijking 2.4 en
R de resolutie. Er kan ook een theoretische resolutie berekend worden met [1]
λ
Rtheoretisch = = m · Ntotaal (2.6)
∆λ
waar Rtheoretisch de theoretische resolutie is, m de orde waar de resolutie voor geldt en Ntotaal het
totaal aantal tralielijnen van het tralie (N maal de breedte van het tralie).
3
Resultaten
3.1. Golflengten
Volgens de procedure beschreven in hoofdstuk 2 zijn de golflengte behorend bij de spectraallijnen in
het spectrum van de gebruikte natrium lamp bepaald. Hiermee zijn de waarde in tabel 3.1 verkregen,
die ook weergegeven zijn in figuur 3.1. Merk op dat de onzekerheid lager is voor hogere ordes. Voor
de 0de-orde is geen golflengte gegeven, omdat hier geen golflengte uit berekend kan worden. Er zit
een licht patroon in de golflengtes: de waardes van orde 5 tot en met 2 wijken steeds iets meer af,
en dit is gespiegeld ook zo, met ongeveer dezelfde afwijking, voor orde -5 tot en met -2. De oorzaak
hiervan is onbekend.
Tabel 3.1: De experimenteel bepaalde waarden. Hierin is m de orde, i0 de invallende hoek, φ de hoek met de normaal van de
0e-orde stand bepaald via φ = i0 − α waarin α gelijk is aan 14◦ en λ de golflengte. De golflengte λ is bepaald met behulp van
de tralievergelijking gegeven door vergelijking 2.2.
m [-] io [◦ ] (±0.5◦ ) φ [◦ ] (±0.7◦ ) λ [nm] uλ [nm]
-5 -52,5 -66,5 593 10
-4 -33,0 -47,0 591 12
-3 -19,5 -33,5 595 16
-2 -8,0 -22,0 606 25
-1 3,5 -10,5 589 49
0 14,0 0,0 - -
1 24,5 10,5 589 49
2 35,0 21,0 580 25
3 47,0 33,0 587 16
4 60,5 46,5 587 12
5 80,0 66,0 591 10
Tabel 3.2: De theoretische waarden voor de golflengte λ van de spectraallijnen in het spectrum van een natriumlamp [1].
λ [nm] Kleur Sterkte
568.3 - 568.8 Geelgroen Zwak
589.0 - 589.6 Geel Sterk
615.4 - 616.1 Rood Matig
5
3.2. Splitsing en oplossend vermogen 6
Figuur 3.1: De golflengte λ behorend bij de gele spectraallijn in het spectrum van een natrium lamp uitgezet tegen de
bijbehorende orde m.
Het gewogen gemiddelde van de verschillende golflengtes bij verschillende ordes geeft een uiteindeli-
jke golflengte van (591 ± 5) nm voor het gele licht van een natriumlamp. Dit is niet strijdig met de
literatuur waarde (589.3 ± 0.3 nm) en wijkt met 0.23% af [1].
3.2. Splitsing en oplossend vermogen
Wanneer een spectraallijn van de natrium lamp met behulp van een camera wordt geobserveerd is er
een splitsing in de spectraallijn te zien. De splitsing van de spectraallijnen kan een gevolg zijn van
de aanwezigheid van een magnetisch veld, de aanwezigheid van andere atomen en moleculen in de
omgeving of het zogeheten spin-orbit interactie, wat gebeurt als de spin van een elektron is gekoppeld
met zijn orbitale beweging. Voor het observeren hiervan wordt er gebruik gemaakt van een camera
omdat de splitsing tussen de spectraallijnen gewoonlijk in de orde van nanometers is, en dit niet te
observeren is met het blote oog. Naast dat het het observeren van de splitsing eenvoudiger maakt,
wordt ook het dimensioneren van de afstand tussen de geobserveerde spectraallijnen ook eenvoudiger.
Figuur 3.2: Spectraallijnen geproduceerd door golflengte van ongeveer 590.0 nm en 590.6 nm. De afstand tussen de
spectraallijnen is hierbij gelijk aan 62 pixels, waarbij 1 pixel gelijk is aan 3.45 μm op de camera-sensor.
Met behulp van vergelijking 2.4 is het verschil in golflengte tussen de gesplitste spectraallijnen berek-
end. Er bleken n = 62 pixels tussen de twee spectraallijnen te zitten, resulterend in ∆λ = 0.56 ± 0.05
nm. Dit komt overeen met de theoretische splitsing van 0.6 nm. Dit geeft een schatting van het kleinst
onderscheidbare golflengte, en daarmee van de resolutie: R = ∆λ λ
= 1 · 103 voor de 3e-orde. De
theoretische resolutie is gegeven door Rtheoretisch = m · Ntotaal = m · N w = 72 · 103 , voor m = 3, waar
w = 40 mm een schatting van de breedte van het tralie is.
4
Discussie
In dit onderzoek is er gebruik gemaakt van een monochromator opstelling voor het bepalen van de
golflengte behorend bij de spectraallijnen in het emissiespectrum van een natriumlamp. De opstelling
bestond uit een uit een natriumlamp, een dunne spleet, een convergerende lens, een gradenboog,
een reflecterend diffractierooster, een focus lens en scherm voor het observeren van de spectraalli-
jnen. Het berekende resultaat is vermeld in hoofdstuk 3 en wijkt met 0.28% af van de theoretische
waarden. De berekende waarde is niet strijdig met de theoretische waarde voor de gele spectraallijn
in het emissiespectrum van natrium.
Een oorzaak van onnauwkeurigheid in de metingen bij grote ordes is dat de spectraallijnen bij grotere
ordes niet goed zichtbaar zijn, en de doorlaatspleet groter gemaakt moest worden om meer licht door
te laten. Hierdoor werd de afbeelding ook veel groter ( 1mm -> 1cm), en kon dus de juist traliestand
minder nauwkeurig bepaald worden. In de onzekerheidsanalyse is dit verwaarloosd.
Een vreemd fenomeen wat tijdens het meten naar voren kwam is dat de afbeelding niet het helderst is
bij de 0de-orde, wat intuïtief zou zijn, maar bij de 1e-orde. De oorzaak hiervan is onbekend; we kunnen
wel concluderen dat de 0de-orde dus niet te herkennen is als de stand met de helderste afbeelding.
Hoewel er, gebruikmakend van de experimentele opstelling expliciet omschreven in hoofdstuk 2, in
zekere zin gesproken kan worden van een geslaagd experiment zijn er toch een aantal aanbevelingen
die overwogen zouden kunnen worden om de nauwkeurigheid in een vervolgexperiment te verhogen.
Zo zou er gebruik gemaakt kunnen worden van een digitale gradenboog, of een spectrometer, voor
nauwkeurigere en preciezere bepalingen van de golflengte vergeleken met het gebruik van een analoge
gradenboog. Dit zou de nauwkeurig aanzienlijk kunnen verhogen omdat de tralievergelijking een si-
nus bevat, welke zeer gevoelig is voor kleine veranderingen in de functiewaarde. Daarnaast zou een
hogere-resolutie diffractierooster, een rooster met een groter aantal lijnen per millimeter, ook bijdra-
gen aan een nauwkeuriger meetresultaat. Tot slot zou het gebruik van een lichtbron met een hogere
intensiteit het gemakkelijker maken om de verschillende ordes waar te nemen.
7
5
Conclusie
In dit experiment is er gebruik gemaakt van een monochromator opstelling om de golflengten behorend
bij de spectraallijnen van een natrium lamp te bepalen. Volgens de theorie zouden deze spectraallijnen
van een natrium gas goed gedefinieerde golflengten hebben, waarvan de meest heldere spectraallijn
een golflengte heeft tussen de 589, 0 en 589, 6 nm. De in dit experiment bepaalde waarde voor de
golflengte behorend bij de meest heldere spectraallijn is (591 ± 5) nm. Deze waarden zijn niet strijdig
met elkaar. De waarden van de golflengte behorend bij de twee andere spectraallijnen konden zeer
slecht worden geobserveerd. Daarnaast is een splitsing van (0.56±0.5) nm van de 3e-orde spectraallijn
waargenomen, wat kan wijzen op discrete waarden voor het elektronen-spin.
Daartoe worden er om de nauwkeurigheid te verhogen een aantal aanbevelingen gedaan bij het uitvo-
eren van een vervolg experiment. Zo zou er een digitale gradenboog gebruikt kunnen worden, of een
spectrometer, voor de bepaling van de golflengte. Verder zou er een hogere-resolutie diffractierooster
gebruikt kunnen worden. Tot slot zou het gebruik van een lichtbron met een hogere intensiteit het
gemakkelijker maken om de hogere orde spectraallijnen te observeren.
8
Referenties
[1] C.F.J.pols. “TN1405-P Introductie tot experimenteren 2022-2023”. In: 1.2 (2022), pp. 1–149.
9
Overige formules en
A
onzekerheidsanalyse
Voor het bepalen van de onzekerheid in de de golflengte is er gebruik gemaakt van de volgende formule:
2 −2
u2λ = ( · sin α sin φ)2 · u2α + ( · cos α cos φ)2 · u2φ . (A.1)
Nm Nm
Voor de strijdigheidsanalyse is de volgende test gebruikt (strijdig indien groter):
√
|λg − λT | > 2 · u(λg )2 + λT )2 . (A.2)
De volgende formules zijn gebruikt voor het gewogen gemiddelde:
1
wi = ,
u(λi )2
∑N
w i λi ∑
N
i
λ̄ = wi (A.3)
, i
√
1
u(λ̄) = ∑N . (A.4)
i wi
De onzekerheid in het verschil in golflengte tussen de door elektron-spin gesplitste spectraallijnen is
gegeven door de volgende formules:
r nr
u2∆θ = ( nr ) · un + ( )2 · u2f2 ,
2 2
(A.5)
f2 · (1 − ( f2 )) 1 − ( nr
f2 )
−2 sin(α − φ) sin(α − φ) cos(α − φ) 2 2
u2∆λ = ( · ∆θ)2 · u2α + ( · ∆θ)2 · u2θ + ( ) · u∆θ , (A.6)
mN mN mN
waarbij un = 5 pixels en uf2 = 0.002 m.
10
B
Python code
11